Faculteitsraad Geesteswetenschappen

Nieuws

Verslag raadsvergadering 23 maart 2018

Door: Annemieke Hoogenboom (personeelsgeleding)

Zoals gewoonlijk was bij de vergadering van de faculteitsraad de ‘publieke tribune’ van de Sweelinckzaal, dat wil zeggen stoelen die opgepropt tegen de wanden staan, behoorlijk goed bezet. Er waren verschillende potentiële raadsleden, die met het oog op de komende verkiezingen een raadsvergadering wilden meemaken. Ik was nieuwsgierig naar wat hen opviel, behalve de vergaderrituelen en het jargon. Zou voor hen zichtbaar zijn op welke manier de faculteitsraad probeert ertoe te doen?

Instemmen met de OER

Reglementair gesproken het belangrijkste agendapunt ging over het facultaire deel van het Onderwijs- en Examenreglement, de OER. Daarvoor heeft de faculteitsraad namelijk instemmingsrecht. Maar mede doordat belangrijke delen van het reglement onder de zeggenschap van het College van Bestuur vallen en dus buiten het instemmingsrecht van de faculteitsraden liggen, gaat de discussie in de Sweelinckzaal doorgaans vooral over de interpretatie van de tekst. Zo bespraken we een punt dat nieuw is in de OER voor 2018-2019, namelijk de specificatie dat een student die afwezig is en de presentielijst door een ander laat tekenen, fraude pleegt. Weliswaar is in onze faculteit nog nooit een dergelijke problematische onregelmatigheid gesignaleerd, maar voortaan kunnen docenten met dit artikel in de hand in voorkomende gevallen sancties opleggen. Aan de andere kant is het in de praktijk natuurlijk ondoenlijk om systematisch de authenticiteit van handtekeningen op presentielijsten te controleren. De raad kreeg van het bestuur de toezegging dat docenten dat niet hoeven te doen.

Beoordelingsformulieren bespreken

Belangrijker als voorbeeld van praktische medezeggenschap was de discussie over de nieuwe beoordelingsformulieren van scripties. Dat punt lag alleen ter bespreking voor, maar de herziening van die formulieren heeft alles te maken met de doorgaande discussies over de werkdruk. Die werkdruk is voor docenten een dagelijkse strijd, en voor studenten die goed onderwijs willen een zorgelijke zaak. Juist doordat werkdruk een veelkoppig monster is schiet je als medezeggenschapsorgaan met reglementaire rechten minder op dan met permanente druk op het bestuur om bij alle beslissingen rekening te houden met de consequenties voor de werkdruk.

De nieuwe formulieren zijn op twee manieren gunstig voor de werkdruk. Ten eerste zijn ze eenvoudiger opgezet dan de huidige zodat het invullen minder tijd kost. Maar bovendien geven ze de docent meer professionele autonomie, iets wat niet in tijd te meten is maar van grote invloed is op de beleving van de werkdruk. Naar aanleiding van de discussie in de raad zegde het faculteitsbestuur toe het formulier in die richting nog enigszins aan te passen. In het voorgestelde formulier waren specifieke aspecten aangewezen waarop de docent een uitgewerkte onderbouwing van zijn of haar oordeel moet geven. Het definitieve formulier geeft de docent de professionele vrijheid om daarin zelf keuzes te maken.

Overigens discussiëren in dit soort gevallen raad en bestuur niet alleen met elkaar, maar ook met een schim op de achtergrond: de visitatiecommissie. Beoordelingen van scripties zijn bij visitaties een zwaarwichtige zaak. Als die beoordelingsformulieren alleen bedoeld waren om de student en de andere docenten uit de opleiding inzicht te geven in de achtergronden van het cijfer, dan hadden ze niet op de agenda van de faculteitsraad gestaan.

Hoe divers is diversiteit?

Ook in de gesprekken over de stand van zaken op het gebied van diversiteit in onderwijs, onderzoek en organisatie, zit de visitatiecommissie denkbeeldig aan tafel. Het bestuur is bezig met de uitwerking van de ambities over diversiteit uit het facultair strategisch plan. In de tussenstand die we bespraken zitten uiteraard nog allerlei onvolkomenheden. Zo is de inventarisatie van de cursussen waarin diversiteitsvraagstukken worden behandeld verre van compleet, en zijn veel van die cursussen alleen toegankelijk voor hoofdvakstudenten. Met opmerkingen daarover fungeert de faculteitsraad als een soort klankbordgroep, die plannen in ontwikkeling bijstuurt.

De discussie in de raad spitste zich verder toe op de constatering dat in de stukken het begrip diversiteit niet gespecificeerd wordt. In algemene zin gaat het faculteitsbestuur uit van de gedachte dat de kernactiviteit van de faculteit Geesteswetenschappen bestaat uit het onderzoeken van mensen uit andere tijden en culturen, wat een primaire ruimdenkendheid veronderstelt. Meer concreet richt het bestuur zich op een praktische definitie van diversiteit, dus op situaties waarin ongelijkheid zichtbaar is of wordt gemeld. Iedere andere definitie, zo meent het bestuur, zou juist groepen kunnen buitensluiten. Vanuit die praktische definitie worden bijvoorbeeld maatregelen genomen die de vertegenwoordiging moet bevorderen van vrouwen en van studenten met een achtergrond waarin een academische opleiding niet voor de hand ligt.

Maar die enerzijds volkomen open en anderzijds zeer praktische definitie heeft twee bezwaren. Want categorieën die niet genoemd worden lijken niet te bestaan, zoals bijvoorbeeld seksuele geaardheid. Toch is het best denkbaar dat ook vanuit zo’n achtergrond mensen zich minder thuis voelen in de faculteit dan veel anderen. De kennis van andere culturen en tijden binnen onze faculteit vertaalt zich immers niet spontaan naar een open klimaat in de collegezaal en op de werkvloer. Daarnaast leidt de concentratie op gemakkelijk hanteerbare categorieën, zoals nationaliteit, ook tot schijndiversiteit. Belgen mogen officieel buitenlanders zijn, de afstand tot de Utrechtse universiteit van een op Kanaleneiland geboren student is niet vanzelfsprekend kleiner dan die van iemand uit Gent.

Ook op deze discussie hebben, zoals het bestuur opmerkte, de ideeën van de visitatiecommissies invloed. In die commissies hebben veelal leden zitting met een Amerikaanse visie op diversiteit. Voor hen zijn er geen kleurverschillen tussen de Europese nationaliteiten. Maar willen we in Utrecht Amerikaanse diversiteit?

Bezuinigen: centraal of decentraal?

Het belangrijkste onderwerp van het moment kwam alleen aan de orde via een mededeling van het bestuur: de bezuinigingsronde die met soms behoorlijk verregaande ingrepen twee miljoen moet gaan opleveren. Deze bezuinigingsronde is bovendien een lakmoesproef voor het beleid dat het faculteitsbestuur sinds een paar jaar aanhangt, namelijk om beslissingen te decentraliseren. Een aanzienlijk deel van de verdeling van de bezuinigingspijn is niet bepaald door het bestuur zelf, maar in de handen van de departementsbesturen gelegd. Die kunnen immers het beste overzien welke ingrepen de minste schade aanrichten.

Alle departementsbesturen hebben inmiddels plannen gemaakt. Maar een besluit daarover laat langer op zich wachten dan voorzien doordat het faculteitsbestuur alsnog een gecentraliseerd overleg gaat beleggen. Daarin kunnen oplossingen die in het ene departement zijn bedacht worden voorgelegd aan andere. Bovendien kan het faculteitsbestuur een bepaalde mate van uniformiteit in de faculteit blijven nastreven. Zijn de uitgeklede verdiepingspakketten die sommige departementen voorstellen bezien vanuit de verantwoordelijkheid van het bestuur acceptabel, geldt dat ook voor het idee om niet alle verdiepingspakketten ieder jaar aan te bieden? Hier bleek de decentralisatie tegen zijn grenzen aan te lopen. Voor de leden van de faculteitsraad is er dus alle reden om via de ‘achterbancommissies’ in de departementen een vinger aan de pols te houden.

Ook op een ander financieel punt blijken de centrale, facultaire ambities en de decentrale, departementale mogelijkheden te wringen. Bij de evaluatie van de jaarrekening over 2017 sprak het bestuur de doelstelling uit dat ook in het komende jaar 80 miljoen euro binnengehaald gaat worden uit de tweede en derde geldstroom. Maar doordat de departementale middelen om bij  onderzoeksaanvragen de benodigde matchingsgelden te financieren beperkt zijn, staan departementsbesturen niet zonder meer te juichen als iemand een ambitieus onderzoeksplan wil indienen. Het faculteitsbestuur zegde toe ‘hier iets aan te willen gaan doen’. Ook op dat punt moeten we de vinger aan de pols houden.

Al met al was deze vergadering een voorbeeld van hoe de faculteitsraad als medezeggenschapsorgaan effectief kan zijn: een beetje via de harde rechten, maar vooral door kritisch mee te denken (‘mee te zeggen’), inzichten van onderop aan te dragen, en keer op keer bepaalde zaken onder de aandacht te brengen. Voor wie snel zichtbare resultaten wil is medezeggenschap een bron van frustratie, maar wie vasthoudend is en goed geïnformeerd kan op den duur het verschil maken.