Nieuws
Raadsvergadering 13 december: naar een nieuw financieel verdeelmodel
Door Jessica Dijkman
De faculteitsraadvergadering begon ludiek: er waren kerstgebakjes en de studentgeleding had bovendien besloten ‘Foute Kersttruiendag’ luister bij te zetten door voltallig in passende kleding te verschijnen. Maar daarna werd het al snel serieus.
Kwaliteitsafspraken
Over het plan voor de implementatie en monitoring van de kwaliteitsafspraken hoefde niet lang gesproken te worden. De hoofdlijnen waren in een eerdere vergadering al aan de orde geweest: de ‘studievoorschotmiddelen’ (het geld dat is vrijgevallen door de afschaffing van de basisbeurs) worden ingezet voor de aanstelling van studieadviseurs, voor meer tijd voor werkgroepdocenten in het bacheloronderwijs en voor een verruiming van de begeleiding van masterscripties. Het ging nu alleen om enkele aanvullende afspraken over de monitoring en evaluatie van deze maatregelen. De raad stemde in met de voorstellen op dit punt.
Herziening financieel verdeelmodel
Veel meer tijd vroeg het volgende agendapunt: het voorstel van het faculteitsbestuur over de herziening van het financieel verdeelmodel. Dit voorstel omvatte drie elementen: het reservebeleid, het verdeelmodel onderzoekstijd en het verdeelmodel onderwijstijd. De plannen voor het reservebeleid konden op brede steun van de faculteitsraad rekenen. Op dit moment hebben sommige departementen ruime reserves en andere maar heel kleine; de centrale reserve van de faculteit is zelfs negatief. Per 1 januari 2020 zullen de bestaande departementale reserves overgeheveld worden naar de faculteit. De departementen behouden wel nog een aantal jaren een ‘trekkingsrecht’ op de reserve die zij eerder hebben opgebouwd, dit op basis van een goed onderbouwd bestedingsplan. Vanaf 2020 gaan eventuele overschotten grotendeels naar de faculteit, maar departementen die externe gelden binnenhalen mogen een beperkt deel daarvan inzetten voor eigen beleid. De faculteitsraad vond dit een evenwichtig plan en adviseerde positief.
Het meest controversiële onderdeel was het voorstel om de dynamisering van de onderzoekstijd van het wetenschappelijk personeel af te schaffen. Het huidige systeem houdt in dat iedere drie jaar op basis van de wetenschappelijke output een verhoging van de onderzoekstijd met 10% kan worden toegekend. Dit systeem heeft allerlei nadelen. Financiële, vooral omdat er geen plafond is op het aandeel van de staf dat de hoge onderzoekstijd krijgt. Inmiddels betreft dat zo’n 80%: het systeem is daarmee onbetaalbaar geworden. Maar ook inhoudelijke: zo is het beoordelen van output, als het niet alleen om kwantiteit maar ook om kwaliteit moet gaan, verre van eenvoudig en wordt de driejaarlijkse beoordeling door velen als stressvol ervaren. Het faculteitsbestuur had twee alternatieven geformuleerd. Het eerste hield in dat alleen de best scorende 25% van de staf een verhoging van de onderzoekstijd zou krijgen. Het tweede alternatief, dat de voorkeur van het bestuur had, kwam neer op afschaffing van de dynamisering, waarbij de vrijkomende middelen dienen om de departementale inverdienopdrachten te verkleinen, enige departementale beleidsruimte te creëren en ontwikkeltijd te geven aan tijdelijk personeel.
De faculteitsraad onderkende de nadelen van het huidige systeem en was het met het bestuur eens dat optie twee veruit te prefereren was boven één. Maar de raad kwam wel met een groot aantal vragen en opmerkingen die voor een belangrijk deel samenhingen met de zorg over de werkdruk als gevolg van de zware onderwijsbelasting. Gepleit werd onder meer voor inzet van de uren die beschikbaar komen doordat medewerkers minder onderzoekstijd krijgen voor verruiming van het dcu-model. Daarnaast werd aangedrongen op een betere handhaving én facilitering van het principe dat degenen die externe gelden binnenhalen voor tenminste 20% voor het onderwijs beschikbaar horen te blijven. Het meest saillante punt was echter een pleidooi van de raad om de toedeling van de standaard onderzoekstijd over UD’s (30%) en UHD’s en hoogleraren (40%) te heroverwegen. Hierover was het bestuur niet meteen enthousiast, maar men verklaarde zich wel bereid om er opnieuw naar te kijken. Daarnaast waren er veel vragen over de mogelijkheden, genoemd in het voorstel, om binnen de departementen te besluiten over tijdelijke ophoging van de onderzoekstijd in individuele gevallen. De raad vond dat hiervoor een facultair beleidskader en goede procedures nodig waren en kreeg de toezegging dat een voorstel op dit punt in een later stadium in de raad besproken zou worden.
Het laatste onderdeel van het voorstel betrof de herziening van het dcu-model. Dit onderdeel was nog het minst ver uitgewerkt: het kwam feitelijk neer op een intentie om tot herziening te komen en een aantal uitgangspunten daarvoor. Diverse van die punten gingen over ‘efficiëntie’ en de raad vroeg om opheldering hierover. Er werd gesteld dat er juist een betere balans nodig was tussen feitelijke en berekende onderwijslast en dat het zeker niet de bedoeling mocht zijn om (nog) meer werk in minder tijd te willen doen. Uit de reacties bleek dat het bestuur doelde op iets anders. Het huidige systeem biedt geen prikkels voor bijvoorbeeld blended learning, en het stuurt alleen op basis van prognoses zonder rekening te houden met het werkelijk gegeven onderwijs. Aangedrongen werd op een goede probleemanalyse voordat er oplossingen op tafel zouden komen.
Tot slot vroeg de raad om een goede communicatie met de medewerkers over het hele voorstel via een aantal te organiseren oplopen. Het faculteitsbestuur beraadt zich hier nog over.
Huisvesting Geesteswetenschappen
Dit belangrijke onderwerp gaf eigenlijk maar weinig stof tot bespreking. Het faculteitsbestuur heeft tot opdracht gekregen om samen met de faculteit REBO en de Universiteitsbibliotheek (het zogeheten ‘binnenstadscluster’) een plan te maken voor de huisvesting in de binnenstad als uitwerking van het universitair strategisch huisvestingsplan. Intussen zijn uitgangspunten vastgesteld, zoals het uitgangspunt dat de hele faculteit in de binnenstad blijft en is er een inventarisatie gemaakt van het huidige ruimtegebruik. Concrete plannen liggen er echter nog niet en kunnen ook niet gemaakt worden zolang het CvB geen nadere kaders heeft aangegeven. De raad wilde weten waarom conform het universitaire gemiddelde is uitgegaan van het ‘worst-case’ scenario van 30% krimp: wellicht is dit voor Geesteswetenschappen helemaal niet nodig en op deze manier wordt veel onrust gecreëerd. Gevraagd werd om bij de planvorming ook minder vergaande scenario’s mee te nemen. Wanneer er een plan zal liggen is op dit moment nog volstrekt onduidelijk, want dat hangt af van het CvB.
Eten en drinken in onderwijsruimten
Dit punt stond niet geagendeerd, maar werd – onder grote publieke belangstelling – ingebracht naar aanleiding van een recent voorval: het opleggen van een sanctie aan twee studieverenigingen die een activiteit hadden georganiseerd in een onderwijsruimte waarbij alcohol was genuttigd. De studentgeleding bracht naar voren dat er helemaal geen duidelijkheid bestond over de regels ten aanzien van alcohol nuttigen in de onderwijsruimten, behalve dan dat alcohol overal tot 17 uur verboden is. Het faculteitsbestuur wilde niet in discussie gaan over de opgelegde sanctie maar beloofde wel om de regels over eten en drinken in collegeruimten op een rij te zetten en helder naar buiten te brengen.